Procesvertegenwoordiging voor gerechten in België

Burgerlijke procedures worden in België ingeleid door de betekening van een dagvaarding in het zogenaamde “Parteibetrieb” [beginsel van de lijdelijke rechter]. “Parteibetrieb” houdt hier in dat de eisende partij aan een gerechtsdeurwaarder de opdracht geeft om een beknopte motivering van de eis aan de verwerende partij te betekenen. De kosten variëren naargelang de omvang van de dagvaarding en bedragen doorgaans ongeveer 500 €.

De kosten kunnen vermeerderd worden met de noodzakelijke vertaalkosten, indien de proceduretaal op de plaats van de betekening afwijkt van de proceduretaal van de bevoegde rechtbank. In België met zijn drie officiële talen geldt de zogenaamde wet op het gebruik der talen in gerechtszaken uit het jaar 1935 die dwingend nageleefd dient te worden. Deze wet geldt ook voor documenten en rechtspraak die relevant zijn voor het begrijpen van het rechtsgeding. Ook deze dienen dwingend vertaald te worden.

Vóór de betekening neemt de gerechtsdeurwaarder contact op met de griffie van de rechtbank om een rechtsdag voor de zogenaamde inleidende zitting te bepalen. Deze vindt doorgaans ongeveer drie weken na de datum van dagvaarding plaats.

De advocaat van de verwerende partij geeft aan de rechtbank zijn medewerking te kennen. Om een zogenaamde termijnkalender overeen te komen, neemt hij contact op met de advocaat van de tegenpartij en verzoekt hem om zijn inventaris naar hem op te sturen. Dit zijn relevante documenten die de ingestelde eis staven. Werd de advocaat van de tegenpartij pas korte tijd vóór de rechtsdag van de inleidende zitting aangesteld of komen de documenten niet tijdig binnen, dan heeft de advocaat van de verwerende partij vanuit deontologisch oogpunt recht op een verdaging van de inleidende zitting. Hiervan wordt (helaas) vaak gebruik gemaakt.

In de overgrote meerderheid van de gevallen dient de inleidende zitting uitsluitend ertoe dat de gedingvoerende partijen in onderling akkoord de respectieve termijnen schriftelijk vastleggen binnen dewelke de conclusies bij de rechtbank neergelegd en aan de tegenpartij overgemaakt moeten worden. In het uitzonderlijke geval dat er hierover geen akkoord bereikt wordt, worden die termijnen door de rechtbank zelf vastgelegd. De vorderingen in de dagvaarding bevatten echter vaak een verwijzing naar art. 735 van het Belgisch Gerechtelijk Wetboek, volgens hetwelk het om een eenvoudige zaak gaat die reeds in de inleidende zitting gepleit kan worden. Deze bepaling is echter eerder zelden van toepassing. Het gaat om gevallen waarbij reeds duidelijk is dat een verweer in rechte geen zin heeft, bijvoorbeeld wanneer de koopprijs na levering van een goed niet betaald wordt, hoewel er bijvoorbeeld geen klacht over een gebrek volgens art. 38, 39 VN-kooprecht voorligt. In de regel is echter een inhoudelijke uiteenzetting op de inleidende zitting niet nodig.

Na betekening van de zogenaamde termijnkalender wisselen de partijen dan hun respectieve conclusies uit, waarbij elke partij in principe het recht heeft om twee conclusies op te stellen. De verwerende partij legt de laatste conclusies neer. De rechtbank houdt telkens slechts rekening met de laatste conclusies van de partijen die de syntheseconclusies genoemd worden. Dit maakt Belgische procedures in vergelijking met Duitse procedures omslachtiger, omdat er telkens niet enkel gereageerd moet worden op de nieuwe uiteenzettingen van de tegenpartij maar omdat de argumenten ervan verwerkt moeten worden in de oorspronkelijke conclusies en erop geantwoord moet worden, waarbij de conclusies op zich toch nog begrijpelijk moeten blijven voor de rechter.

De zaak wordt vervolgens tijdens een mondelinge behandeling gepleit. De traditie van het Burgerlijk Wetboek wil dat de rechters meestal slechts weinig of helemaal niet voorbereid zijn. Het essentiële eerste contact met het rechtsgeding gebeurt door het pleidooi waarbij de advocaten de inhoud van hun conclusies uiteenzetten. Nieuwe argumenten mogen in de regel niet aangevoerd worden. Er vindt geen rechtsgesprek plaats. De rechtbank is ook niet bevoegd om aanwijzingen te geven.

De rechtbank wijst vervolgens een vonnis dat ofwel een eindvonnis is, dat de mondelinge behandeling heropent, indien naar het oordeel van de rechtbank nog een verdere uiteenzetting over de feiten of over de juridische beoordeling gedaan moet worden, of dat een bewijsgaring beveelt, bijvoorbeeld door het opvragen van een deskundigenverslag.

Tegen vonnissen kan het rechtsmiddel van het hoger beroep aangewend worden. Dit hoger beroep wordt ingesteld door middel van een verzoekschrift dat bij de rechtbank neergelegd dient te worden tegen betaling van 210 €. Het verloop is voor het overige identiek aan dat van de procedure in eerste aanleg.

Tegen de achtergrond van de uitspraak in eerste aanleg is een nieuwe voorstelling van de feiten in graad van hoger beroep toegelaten. De beroepstermijn bedraagt tien jaar maar wordt verminderd tot één maand, indien het vonnis door één van de partijen betekend wordt. Vóór de betekening vraagt de winnende partij aan de verliezende partij om te laten weten of deze het vonnis aanvaardt of dat ze van plan is om rechtsmiddelen in te stellen. In het eerste geval wordt dringend verzocht om spoedig tot uitvoering van het dictum van het vonnis over te gaan; in het tweede geval komen de partijen een tijdstip overeen tot wanneer een verzoekschrift tot hoger beroep neergelegd kan worden. Indien dit niet gebeurt, kan de hiertoe gerechtigde partij na uitdrukkelijke herhaalde herinnering aan de advocaat van de tegenpartij tot de betekening laten overgaan en daaropvolgend na nog eens een herinnering tot de tenuitvoerlegging. Deze collegiale werkwijze vermijdt onnodige kosten van betekening.

De winnende partij heeft recht op terugbetaling van de zogenaamde rechtsplegingsvergoeding en de kosten van betekening, indien ze de eiseres was. De rechtsplegingsvergoeding wordt door de rechtbank bepaald op grond van een koninklijk besluit dat, afhankelijk van de gedingwaarde, minimum-, basis- en maximumtarieven inhoudt (http://www.droitbelge.be/news_detail.asp?id=864). Normaal gezien wordt het basisbedrag toegekend. De kosten voor de vertegenwoordiging door een advocaat, doorgaans op basis van een vergoeding volgens de bestede tijd, zijn niet doorslaggevend voor de omvang van de rechtsplegingsvergoeding. Bij de afwijzing van de eis als zijnde onontvankelijk bijvoorbeeld wordt ondanks het feit dat de partijen uit voorzorg ook over de materiële rechtspositie geconcludeerd hebben, slechts het minimumtarief toegekend, dat dan vaak in geen verhouding staat tot de werkelijk gemaakte advocaatkosten.

Belgische burgerlijke processen duren gewoonlijk minstens twee jaar, bij de Franstalige gerechten van Brussel soms ook wel opmerkelijk langer.

Contact

Guido ImfeldRechtsanwalt/Avocat/Advocaat